Nederlands is moeilijk, zelfs voor moedertaalsprekers. We krijgen in onze trainingen dan ook vaak vragen over spelling(s)regels*. Interessant om daar eens een blog over te schrijven, dachten wij. We zetten vijf lastige regels voor je op een rij.
1. Wanneer gebruik je ‘hun’ en wanneer ‘hen’?
We beginnen met het gebruik van ‘hun’ en ‘hen’. Wanneer gebruik je het een en wanneer het ander? De regel is simpel, als je kunt ontleden tenminste: gebruik ‘hen’ bij lijdend voorwerp of na een voorzetsel, en ‘hun’ bij meewerkend voorwerp zonder voorzetsel!
Laten we samen kijken naar de voorbeeldzin: ‘Heb je hun/hen al gezien?’ In deze zin gebruik je het woord ‘hen’. ‘Hen’ is hier namelijk het lijdend voorwerp. Het lijdend voorwerp geeft antwoord op de vraag: wie/wat + onderwerp + gezegde? Dus: wie of wat heb jij al gezien? Hen, dus. ‘Hen’ gebruik je trouwens niet alleen als lijdend voorwerp, maar ook na een voorzetsel. Bijvoorbeeld in de zin: ‘Heb je al gezwaaid naar hen?’
En wanneer gebruik je dan ‘hun’? Dit woord gebruik je als meewerkend voorwerp, maar alleen als er geen voorzetsel aan voorafgaat. Bijvoorbeeld in de zin: ‘Ik geef hun het boek.’ Let wel op! Als hier een voorzetsel zou staan, dan gebruik je ‘hen’. Bijvoorbeeld in de zin: ‘Ik geef het boek aan hen.’
2. Hoe vervoeg je Engelse werkwoorden?
In het Nederlands gebruiken we veel Engelse werkwoorden. Lastig om te vervoegen? Nee, hoor! Je kunt deze gewoon op dezelfde manier vervoegen als Nederlandse werkwoorden. Neem bijvoorbeeld het Engelse werkwoord ‘coachen’. Je vervoegt het eenvoudig met de regels van ‘t kofschip: haal ‘-en’ eraf en dan eindigt het woord op een ‘h’, die in ’t kofschip staat. Het voltooid deelwoord van ‘coachen’ wordt dan: ‘ge’ + ik-vorm (coach) + ‘t’ = ‘gecoacht’.
3. Wat is het verschil tussen ‘zich realiseren’ en ‘beseffen’?
Nederlandse werkwoorden kunnen verwarrend zijn als ze erg op elkaar lijken qua betekenis. Neem bijvoorbeeld de werkwoorden ‘zich realiseren’ en ‘beseffen’. Wanneer je zegt ‘Ik realiseer me iets’, gebruik je een wederkerend werkwoord. In tegenstelling tot ‘zich realiseren’, is ‘beseffen’ geen wederkerend werkwoord. Dus zeg je gewoon: ‘Ik besef’ en niet ‘Ik besef me’. Verwarrend? Geen zorgen, wij realiseren ons ook hoe lastig Nederlands kan zijn ;).
4. Hoe gebruik je het trema?
We gebruiken een trema om aan te geven dat meerdere klinkers naast elkaar apart moeten worden uitgesproken. Neem bijvoorbeeld het woord ‘reünie’. Het trema boven de ‘u’ zorgt ervoor dat je de klinkers ‘e’ en ‘u’ apart uitspreekt, als ‘re-u-nie’, in plaats van als één klank. Je plaatst het trema op de eerste letter van de nieuwe lettergreep. In dit geval op de ‘u’ dus.
Hoe werkt dat dan bijvoorbeeld voor het meervoud van het woord ‘idee’? Zonder trema krijg je een verkeerde uitspraak: ‘ideeen’. Ook hier kijk je waar de nieuwe lettergreep begint. Je spreekt het woord uit als ‘i-dee-en’. Met het trema maak je duidelijk dat er bij de laatste ‘e’ een nieuwe lettergreep begint. Dan krijg je dus het woord ‘ideeën’.
En waarom gebruik je dan bijvoorbeeld geen trema in ‘financieel’ en wel in woord ‘financiële’? Het antwoord is eigenlijk heel simpel: luister naar de uitspraak. Als je ‘financieel’ uitspreekt zoals het hier geschreven is, klopt het direct. Bij ‘financiële’ plaats je de trema om ervoor te zorgen dat de ‘i’ en de ‘e’ als twee losse klanken uitgesproken worden.
5. Wanneer schrijf je woorden aan elkaar?
In onze taal schrijven we veel woorden aan elkaar. En sommige woorden kun je zowel los als aan elkaar schrijven, afhankelijk van de context. Neem bijvoorbeeld het woord ‘hoelang’. Als het gaat om een tijdsduur, dan schrijven we ‘hoelang’ aan elkaar. Spreek je over een afstand of lengte? Dan schrijven we ‘hoe’ en ‘lang’ als twee losse woorden. Meer weten over het aaneenschrijven van woorden? Bekijk dan Julia’s blog voor extra tips!
*Leuk weetje: ‘spellingsregels’ en ‘spellingregels’ zijn allebei goed gespeld!