Wie een opleiding verpleegkunde volgt, leert de bloeddruk meten en een drukverband aanleggen. Maar een even groot deel van de opleiding lijkt gebruikt te worden om het juiste jargon aan te leren. En juist dat jargon zorgt ervoor dat steeds minder mensen hun weg kunnen vinden binnen de zorg. Of is dat misschien juist de bedoeling?
Elke beroepsgroep heeft zijn eigen jargon en verpleegkundigen en artsen zijn daarop geen uitzondering. Goed gebruikt jargon helpt bijvoorbeeld een arts en een verpleegkundige snel en efficiënt informatie uit te wisselen. Zo kan een verpleegkundige een dikke patiënt ‘obees’ noemen: obees is preciezer dan dik, omdat het verwijst naar een bepaalde Body Mass Index (BMI). Maar in een gesprek met een patiënt werkt zo’n term eerder versluierend dan verhelderend.
Erger dan het medisch jargon is het jargon dat voortvloeit uit de bureaucratisering van de zorg. Dat jargon verwijst naar de vele wetten en regelingen. Die zijn veelal bedoeld om de zorg toegankelijker te maken, maar dat geldt blijkbaar niet voor het taalgebruik. Een voorbeeld. U denkt te weten wat een ZZP’er is, maar in de zorg is ZZP een zorgzwaartepakket. Een kleine passage uit de begrippenlijst van stichting SHDH:
“Een indicatiebesluit van het CIZ heeft de vorm van een zorgzwaartepakket (ZZP). (…) Ieder zorgzwaartepakket is onderverdeeld in de drie componenten: woonzorg, dagbesteding en behandeling. Iedere component bestaat weer uit verschillende functies. De component woonzorg bijvoorbeeld heeft drie functies: individuele begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging.”
Iemand die zorg nodig heeft, moet zich dus niet alleen een weg banen door het medisch jargon, maar ook door het bureaucratische jargon. Het is geen geringe opgave voor ouderen, buitenlanders en laaggeletterden om hun weg te vinden in de wirwar van indicatiebesluiten, zorgzwaartepakketten, componenten en functies.
Jargon voor alledaagse verschijnselen
Het kan nog erger. In de zorg worden nieuwe namen bedacht voor allerlei verschijnselen en functies die we al lang kennen. Een voorbeeld is de EVV’er, de Eerst Verantwoordelijk Verzorgende. Dat is, jawel, de verzorger die zorgt voor de afstemming van de verschillende zorg die iemand krijgt. Je zou dat een coördinator of aanspreekpunt kunnen noemen, maar nee. De EVV’er beheert ook het cliëntleefplan waarin de afspraken over de zorg zijn vastgelegd. Je zou het ook gewoon een afsprakenlijst kunnen noemen, maar dat vinden ze binnen de zorg vast te gewoontjes.
Wat doen patiënten die voortdurend geconfronteerd worden met het jargon van hun huisarts, verpleegkundige en fysiotherapeut? Die gaan zelf in jargon praten. En dan gaat vaak mis. Een inwendig onderzoek wordt dan een ‘binnenwaarts onderzoek’, een chronische kwaal wordt ‘een Groningse kwaal’, een vrouw klaagt dat haar man ‘niet bespreekbaar’ is. Ook voor medicijnen bedenken de patiënten creatieve benamingen, zoals ‘Biotextabletten’ (voor B-complextabletten) of ‘hogedrukpillen’ voor medicijnen tegen hoge bloeddruk. Verschillende artsen en verpleegkundigen houden op internet ‘leuke lijstjes’ bij van dit soort verhaspelingen. Maar ze zouden zich beter kunnen afvragen waar deze versprekingen hun oorsprong vinden: in hun eigen jargon.
13 | 01 | 2016 | door: Willem Hendrikx