Als elke sector het jargon krijgt dat het verdient, is met de onderwijssector droevig gesteld. Uitstroomperspectief, groepsarrangement, prolifereringstransparantie: zelfs voor ingewijden zijn dit soort termen vaak verkeersborden die maar één kant op wijzen: naar de uitgang. Tijd voor een herwaardering van de didactiek van Bordewijk?
Afgelopen week werd herdacht dat het concentratiekamp Auschwitz zeventig jaar geleden is bevrijd. In een begeleidend artikel in NRC Handelsblad stond te lezen hoe moeilijk het is om daar in sommige klassen aandacht aan te geven: “Als de geschiedenis is beland bij het uitroeien van de joden in de Tweede Wereldoorlog, stoppen leerlingen hun vingers in hun oren of ze gaan met de rug naar de leraar zitten.” De leraar doet dan meestal niets: “Handelingsverlegenheid noemen ze dit op het ministerie van Onderwijs.”
Handelingsverlegenheid. Ik las het woord voor het eerst, maar het roept wel meteen een beeld op. De bokkige leerlingen met hun onwillige ruggen naar de leraar toe, de leraar met zijn handen in het haar. De zweep erover, zou je willen roepen, maar dat mag weer niet van de Onderwijsinspectie. Een ongemakkelijke situatie waarin het gezag van de leraar wordt uitgedaagd, en waarin hij die uitdaging ongedaan probeert te maken door te doen alsof er niets is gebeurd.
Maar los van de situatie past het woord naadloos in het jargon dat sinds de jaren ’80 de onderwijssector in zijn greep heeft. Jargon als leerwerkgemeenschap (‘waarin het gemeenschappelijk eigenaarschap wordt vergroot’), zwaartepuntvorming en groepsarrangement. Ik dacht altijd dat een groepsarrangement iets was dat je bij een restaurant of een pretpark kon reserveren (‘we gaan eerst bowlen met de kinderen en dan willen we graag een patatje’), maar het ligt blijkbaar anders. Ik citeer uit een lijstje met vragen en antwoorden:
Vraag: “Moeten scholen voor leerlingen in het leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) ook een ontwikkelperspectief opstellen? Of is een groepsarrangement voldoende?”
Antwoord: “De reden dat niet voor alle lwoo-leerlingen een ontwikkelingsperspectief hoeft te worden opgesteld, is dat de leerlingen een vergelijkbaar uitstroomperspectief en handelingsdeel hebben.“
Natuurlijk, zeg je dan als leraar, ze hebben een vergelijkbaar uitstroomperspectief en handelingsdeel. Dan is het toch logisch dat je geen ontwikkelperspectief hoeft op te stellen.
Van handelingsdeel terug naar handelingsverlegenheid. Ik dacht dat het een eenmalige samenstelling was, maar even Googelen leert anders. Op internet wordt veel geschreven over handelingsverlegenheid, meestal op een tenenkrommende geitenwollensokkentoon: “Handelingsverlegenheid wegstoppen gaat je in je werk niet helpen. Het is belangrijk te erkennen dat je je wel eens handelingsverlegen voelt. Het is een universeel gevoel van kwetsbaarheid dat om de hoek komt kijken als uitgerekend jouw acties nodig zijn.” Handelingsverlegenheid kun je bestrijden met de SIBA-formule: SIgnaleren, Bespreken (tip: “met iemand die je vertrouwt”) en Aanpakken. Het ministerie van VWS heeft zelfs een spoorboekje uitgegeven ‘dat moet leiden tot minder handelingsverlegenheid bij professionals in de jeugdzorg’.
Bij al deze weekhartigheid denk ik terug aan Bint, de legendarische leraar uit het gelijknamige meesterwerk van Bordewijk. Hij leidt met harde hand het galgenbroed uit ‘De Hel’, de lastigste klas van de school. Daarbij schuwt hij fysiek noch mentaal geweld, onder het motto: “De school komt er beter uit te voorschijn. Aardbeving is meestal bergvorming, en ons ontzag gaat naar de bergen.” Maar dat zal wel een vorm van handelingsbrutaliteit zijn.
02 | 02 | 2015 | door: Erik van der Spek